Pietro Sala is van adel, als enige zoon tevens de erfgenaam van het vermogen van de Sala’s. Hij verzamelt Romeinse en Griekse antiquiteiten, exotische dieren, houdt van gokken, vrouwen en smijt met geld, maar is op zich geen verkeerde. Hij wordt van de ene op de andere dag smoorverliefd op de 15-jarige Maria Marra, dochter van een socialistische advocaat, Ignazio Marra. Dankzij dit socialisme heeft Marra geen rijke, goed betalende klanten, bovendien heeft hij ook Giosuè, zoon,van een vermoorde socialist in huis opgenomen. Pietro vraagt Maria’s vader om de hand van zijn dochter, hetgeen zeer tegen de zin is van zijn zussen. Ignazio laat Maria zelf beslissen.  Ze vindt Pietro niet onaardig en besluit ja te zeggen, vooral omdat dit voor haar ouders één zorg minder betekent. Ze stelt wel haar voorwaarden, maar Pietro vindt alles goed. Hij ziet in het hechte gezin van de Marra’s de redding voor zijn toekomstige kinderen. Zelf heeft hij dit nooit gekend: zijn moeder is door haar man (zijn vader) meerdere keren verkracht totdat na drie dochters eindelijk Pietro werd geboren. Ze vluchtte in waanzin, heeft Pietro nooit in haar armen gehouden.

Het huwelijk tussen Pietro en Maria is in eerste instantie best gelukkig, maar als Pietro het hele familievermogen dreigt te vergokken, grijpt zijn vader in en laat het beheer van landerijen, zwavelmijnen en onroerend goed meer en meer over aan Maria. Giosuè is steeds haar steun en toeverlaat gebleven en houdt haar per brief op de hoogte van wat er zich in de wereld afspeelt. Maria ontwikkelt zich tot een sterke, geëmancipeerde vrouw die standhoudt in een wereld die nog niet zo ver is en waarin ze van alle kanten (en zeker door Pietro’s zussen, dat zijn echt krengen!) wordt tegengewerkt.

Een boeiend en rijk familieverhaal.